De storm gierde zo verschrikkelijk om het eendje heen, dat het moest gaan zitten, om niet omver te waaien.
Ga zitten, alsjeblieft.
Ga zitten.
Kunnen we aan het raam zitten?
Kunnen we buiten zitten?
Kunnen we daar zitten?
Kunnen we in de schaduw zitten?
Kunnen we in de zon zitten?
Kunnen we in een rookvrije ruimte zitten?
Mogen we hier zitten?
Wij zitten nooit vooraan.
Zij ging op een trede van het bordes op de binnenplaats zitten.
“Ik zal er toch nog een beetje op blijven zitten,” antwoordde de eend; “ik heb er nu al zo lang op gezeten, en dus kan ik er nog wel een paar dagen op zitten!”
“Nu begint het mij haast te vervelen!” en zij ging er weer op zitten.