"table (furniture)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	table (furniture)	tafel
	the table	de tafel
	on the table	op tafel
	a table	een tafel
	at the table	aan tafel
	small table	kleine tafel
	an old table	een oude tafel
	There is nothing on this table.	Er is niets op deze tafel.
	A table for one, please.	Een tafel voor één, alstublieft.
	She is behind the table.	Zij staat achter de tafel.
	The table is small.	De tafel is klein.
	the legs of the table	de poten van de tafel
	Your book is on the table. (formal)	Uw boek ligt op tafel.
	The money’s on the table.	Het geld ligt op de tafel.
	There is a book on the table.	Er ligt een boek op tafel.
	You are next to the table.	Jij staat naast de tafel.
	A table for three please.	Een tafel voor drie aub.
	A table for two please.	Een tafel voor twee aub.
	A table for four please.	Een tafel voor vier aub.
	I am behind the table.	Ik sta achter de tafel.