"stage" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	stage	toneel
	the stage	het toneel
	What did John sing on the stage?	Wat heeft John op het toneel gezongen?
	The actress fell backwards from the stage.	De actrice viel achteruit van het toneel.
	He played Hamlet on stage.	Hij speelde Hamlet op het toneel.
	I got nervous on stage.	Ik werd zenuwachtig op het toneel.