Shopping Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	sales market	afzetmarkt
	sweet shop	snoepwinkel
	the supermarket	de supermarkt
	in close consultation with our customer	in nauw overleg met onze klant
	the post office	het postkantoor
	The stall sells apples.	De kraam verkoopt appels.
	This shop sells vegetables.	Deze winkel verkoopt groenten.
	He sells all sorts of products.	Hij verkoopt allerlei producten.
	There’s only one shop that sells this book.	Er is maar één winkel die dit boek verkoopt.
	Can I pay by credit card?	Kan ik met een kredietkaart betalen?
	Buy the book.	Koop het boek.
	the merchant	de koopman
	shop shelves	winkelrekken
	market share	marktaandeel
	browser market	browsermarkt
	That house isn’t for sale.	Dat huis is niet te koop.
	the shop-windows	de winkelramen
	sought after by customers	gegeerd door klanten
	the groceries	de boodschappen
	to go grocery shopping	boodschappen doen