Shopping 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	clothes shop	kledingwinkel
	shopping centre	winkelcentrum
	It’s expensive.	Het is duur.
	an expensive house	een duur huis
	That’s too expensive.	Dat is te duur.
	Meat is expensive.	Vlees is duur.
	It isn’t expensive.	Het is niet duur.
	market leader	marktleider
	job market	arbeidsmarkt
	bicycle shop	fietsenwinkel
	They sell furniture.	Ze verkopen meubels.
	the sale	de verkoop
	delivery vans	bestelwagens
	What are you selling?	Wat verkoop je?
	We sell fresh meat.	We verkopen vers vlees.
	terms of sale	verkoopsvoorwaarden
	I’m selling a new car.	Ik verkoop een nieuwe auto.