Shopping 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the customer	de klant
	Yanni is a customer.	Yanni is een klant.
	shopping centre	winkelcentrum
	I can’t afford it.	Dat kan ik niet betalen
	the price	de prijs
	on price	op prijs
	Everyone wants to pay as little as possible.	Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.
	clothes shop	kledingwinkel
	job market	arbeidsmarkt
	bicycle shop	fietsenwinkel
	It’s expensive.	Het is duur.
	Meat is expensive.	Vlees is duur.
	an expensive house	een duur huis
	That’s too expensive.	Dat is te duur.
	It isn’t expensive.	Het is niet duur.
	market leader	marktleider
	How much is this?	Hoeveel kost dit?
	How much is it?	Hoeveel kost het?
	They sell furniture.	Ze verkopen meubels.
	How much does it cost to get to Brussels?	Wat kost het om naar Brussel te gaan?