"room" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	room	kamer
	the room	de kamer
	a room	een kamer
	in the room	in de kamer
	She is not in the room.	Ze is niet in de kamer.
	Is the mother in the room?	Is de moeder in de kamer?
	Can I see the room?	Mag ik de kamer zien?
	She could see into the room.	Zij kon in de kamer zien.
	Yanni went back to his room.	Yanni ging terug naar zijn kamer.
	bathroom	badkamer
	Is there a bathroom in the room?	Is er een badkamer in de kamer?
	The room is big.	De kamer is groot.
	sitting room	zitkamer
	dining room	eetkamer
	The room is small.	De kamer is klein.
	living room	woonkamer
	Is there a telephone in the room?	Is er een telefoon in de kamer?
	single room	eenpersoonskamer
	double room	tweepersoonskamer
	Here’s the room, Sir.	Dit is de kamer, meneer.