"restaurant" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the restaurant	het restaurant
	the restaurant	het restaurant
	a restaurant	een restaurant
	at the restaurant	in het restaurant
	It is a restaurant.	Het is een restaurant.
	There is the restaurant.	Daar is het restaurant.
	Where is the restaurant?	Waar is het restaurant?
	He is at the restaurant.	Hij is in het restaurant.
	This is a good restaurant.	Dit is een goed restaurant.
	You’re not at the restaurant?	Ben je niet in het restaurant?
	Are they still in the restaurant?	Zijn ze nog in het restaurant?
	Is he going to the restaurant?	Gaat hij naar het restaurant?
	Yes, it’s a very good restaurant.	Ja, het is een heel goed restaurant.
	I am happy to go to the restaurant.	Ik ga graag naar het restaurant.
	a small restaurant	een klein restaurant
	Can you recommend a restaurant?	Kun je een restaurant aanbevelen?
	I can recommend this restaurant.	Ik kan dit restaurant aanbevelen.
	Can you recommend a good restaurant?	Kun je een goed restaurant aanbevelen?
	We’re going to a restaurant in town.	We gaan naar een restaurant in de stad.
	Here is the restaurant sir.	Hier is het restaurant, meneer.