Question words 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I think what you’re saying is true.	Ik denk dat het waar is wat je zegt.
	What country is Tom in right now?	In welk land is Tom op dit moment?
	What are the months of the year?	Wat zijn de maanden van het jaar?
	You look good!	Wat zie jij er goed uit!
	Which book are you reading?	Welk boek lees je?
	It’s a pleasant day, isn’t it?	Wat een mooie dag, niet?
	How about a steam bath?	Wat denk je van een stoombad?
	What’s your phone number?	Wat is je telefoonnummer?
	What are you drinking?	Wat drink je?
	What’s their purpose?	Wat is hun doel?
	What is your address?	Op welk adres woon je?
	What is your address? (formal)	Op welk adres woont u?
	What did you order?	Wat heb je besteld?
	That’s what the doctor said.	Dat is wat de dokter zei.
	I liked what you said.	Ik vond het leuk wat je zei.
	By the way, what’s your address?	Trouwens, wat is je adres?
	This is what I drink when I’m with Tom.	Dit is wat ik drink wanneer ik bij Tom ben.
	What is your job within the company?	Wat is jouw functie binnen het bedrijf?
	What do owls eat?	Wat eten uilen?
	What’s in this box?	Wat zit er in deze doos?