"question (noun)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	question (noun)	vraag
	the question	de vraag
	ask the tomcat about it	vraag er de kater maar eens naar
	I wonder who’ll win.	Ik vraag me af wie er gaat winnen.
	Find the right answer for each question.	Vind het juiste antwoord voor elke vraag.
	Repeat the question please.	Herhaal de vraag alstublieft.
	trick question	strikvraag
	Ask Tom whether he wants another drink.	Vraag Tom of hij nog een drankje wil.
	Ask the gentleman to close the door.	Vraag de heer om de deur te sluiten.
	Nobody can answer this question.	Niemand kan deze vraag beantwoorden.
	Just ask our mistress yourself, the old woman.	Vraag het zelf maar aan onze meesteres, de oude vrouw
	demand (noun)	vraag
	the hardest question	de lastigste vraag
	The same question continued to turn in his head.	Diezelfde vraag bleef door zijn hoofd malen.