Places 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the café	het café
	at the café	in het café
	There is the café.	Daar is het café.
	He is in the café.	Hij is in het café.
	This is a good café.	Dit is een goed café.
	ls she going to the café?	Gaat ze naar het café?
	Is he going to the café?	Gaat hij naar het café?
	Are they still in the café?	Zijn ze nog in het café?
	I am happy to be at the cafe.	Ik ben blij dat ik in het café ben.
	Can you recommend a café?	Kun je een café aanbevelen?
	the port	de haven
	airport	luchthaven
	the bank	de bank
	a bank	een bank
	bank card	bankkaart
	Do you have a bank?	Heb je een bank?
	bank account	bankrekening
	My father works for a bank.	Mijn vader werkt voor een bank.
	the bridge	de brug
	the place	de plek