Ik heb diabetes.
Ik heb dit jaar veel nieuwe vrienden gemaakt.
Ik heb dorst.
Ik heb drie maanden in Australië gestudeerd.
Ik heb drie uur op Tom gewacht maar hij liet zich niet zien.
Ik heb drie wortels nodig.
Ik heb dringend hulp nodig.
Ik heb een aanzienlijk vermogen geërfd.
Ik heb een allergische reactie.
Ik heb een auto maar ik gebruik hem bijna nooit.
Ik heb een boek.
Ik heb een dokter nodig.
Ik heb een gat in mijn spijkerbroek.
Ik heb een gulden.
Ik heb een hond.
Ik heb een hot dog voor Tom gekocht.
Ik heb een kat.
Ik heb een kikker in mijn keel.
Ik heb een klein stuk karton nodig.
Ik heb een koude douche nodig.