haar naam
zijn naam
de naam van
man en vrouw
Wat is je naam?
Hij komt vaak.
Wat is hun naam?
Ik heb een hond.
Wat is zijn naam?
Wat is haar naam?
Dat is mijn hond.
Wat een grote hond!
Hij heeft een hond.
Staat de deur open?
Wat is er aan de hand?
We zijn op weg naar huis.
De deur gaat naar de badkamer.
de kat
de kip
een kip