op
We zijn op weg naar huis.
Hij is altijd op tijd.
Op een dag zullen we het weten.
Daar moest de prinses nu de hele nacht op liggen.
Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
Uw boek ligt op tafel.
Het geld ligt op de tafel.
op zoek
Tom maakte zich kwaad op de kinderen.
Ben je op vakantie?
op maat
In welk land is Tom op dit moment?
Tom en ik zijn op dezelfde dag geboren.
Ik ga naar Australië om op een boerderij te werken.
Wanneer we voor het donker thuis willen zijn, dan moeten we nu op pad gaan.
De volgende dag was het mooi, heerlijk weer; de zon scheen op alle groene bladeren.
Het was heerlijk buiten op het land.
Ik ben op zoek naar een kamer met twee bedden.
Yanni heeft een kaart op zijn telefoon.