Understand spoken Dutch

"old" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
old oud
How old are you? Hoe oud ben je?
How old are you? (formal) Hoe oud bent u?
How old is he? Hoe oud is hij?
That book is old. Dat boek is oud.
She’s eight years old. Ze is acht jaar oud.
fifty years old vijftig jaar oud
I’m thirty years old. Ik ben dertig jaar oud.
She’s not as old as Mary. Ze is niet zo oud als Mary.
I am 19 years old. Ik ben negentien jaar oud.
My house is old and ugly. Mijn huis is oud en lelijk.
I think you’re old enough. Ik denk dat je oud genoeg bent.
By the way, how old are you? Trouwens, hoe oud ben je?
I’m not as old as you, of course. Uiteraard ben ik niet zo oud als jij.
Tom is exactly the same age as Mary. Tom is precies even oud als Mary.
In an old apron she carried a whole supply of matchboxes, one of which she held in her hand. In een oud schort droeg zij een heelen voorraad lucifersdoosjes, en een daarvan hield zij in de hand.
In an old apron she carried a number of matchboxes, she was holding one of them in her hand. In een oud schort droeg zij een hele voorraad lucifersdoosjes, en een daarvan. hield zij in de hand.
It’s six of one and half-a-dozen of the other. ’t Is lood om oud ijzer.
Lit up by the blazing sun, there stood an old castle, that was surrounded by a deep canal, and from the wall to the water thick brushwood was growing. Door de glans der zon beschenen, stond daar een oud kasteel, dat door een diepe gracht omgeven was, en van de muur tot aan het water groeide dicht kreupelhout.
Tom played an old Irish song on his new French horn. Tom speelde een oud Iers liedje op zijn nieuwe hoorn.