Hij komt vaak.
Hoe vaak ga je zwemmen?
Hoe vaak ben je in Nederland geweest?
Ik zie Tom vaak in het park.
Ik hoorde hem vaak Engels spreken.
Dit soort fouten gebeuren niet vaak.
Hoe vaak drink je kruidenthee?
Heb je vaak hoofdpijn?
We hebben het vaak over het weer.
Tom en Mary lunchen niet vaak samen.
Draag je vaak een hoed?
Tom drinkt vaak cognac.
Kook jij vaak?
De overwegend christelijke slachtoffers worden vaak als seksslavinnen misbruikt.