Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	apple pie	appeltaart
	the powder	het poeder
	the noise	het rumoer
	the effect	het effect
	the croak	het gekras
	The tide is out.	Het tij is laag.
	the argument	het betoog
	a tail	een staart
	following distance	volgafstand
	magic cauldron	toverketel
	the dragging	het gezeul
	sales market	afzetmarkt
	the recruitment	de werving
	the lightning	de bliksem
	the brush (Flemish)	de borstel
	the planet	de planeet
	the manager	de manager
	the wealth	de rijkdom
	green beans	groene bonen
	the match	de lucifer