Nouns 61 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the region	de streek
	the success	het succes
	area of the heart	hartstreek
	the furniture	de meubels
	the sheep (plural)	de schapen
	the pieces	de stukken
	the thistles	de distels
	stray cats	zwerfkatten
	mischief	kattenkwaad
	four-poster beds	hemelbedden
	I make furniture.	Ik maak meubels.
	colour television	kleurentelevisie
	We’ve got five cats.	We hebben vijf katten.
	They sell furniture.	Ze verkopen meubels.
	I am shearing the sheep.	Ik scheer de schapen.
	a field of thistles	een veld met distels
	There are two cats in the house.	Er zijn twee katten in huis.
	I found thistles in the garden.	Ik vond distels in de tuin.
	She really likes cats a lot.	Ze houdt heel erg van katten.
	I ordered new furniture.	Ik bestelde nieuwe meubels.