Nouns 52 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Where is this place?	Waar is deze plek?
	his whole army	zijn hele leger
	chocolate cake	chocoladetaart
	Is this seat free?	Is deze stoel vrij?
	Tom ordered pizza.	Tom bestelde pizza.
	Yanni wants some pizza.	Yanni wil wat pizza.
	a delicious cake	een heerlijke taart
	I ordered pizza.	Ik heb pizza besteld.
	Who ordered pizza?	Wie heeft pizza besteld?
	Who ordered this pizza?	Wie bestelde deze pizza?
	He ordered a beer.	Hij heeft een bier besteld.
	This lake’s water is clean.	Het water van het meer is schoon.
	I’m looking for a place to sit.	Ik zoek een plek om te zitten.
	Did you guys order pizza?	Hebben jullie pizza besteld?
	I used to drink beer.	Ik was gewend om bier te drinken.
	Tom doesn’t live around here.	Tom woont hier niet in de buurt.
	Tom drinks a lot of beer, and so does Mary.	Tom drinkt veel bier, net als Mary.
	A large glass of beer please.	Een groot glas bier alstublieft.