Nouns 5 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a door	een deur
	the father	de vader
	Father’s Day	Vaderdag
	a father	een vader
	Tom was my father.	Tom was mijn vader.
	Where is his father?	Waar is zijn vader?
	How is your dad?	Hoe gaat het met je vader?
	The door leads to the bathroom.	De deur gaat naar de badkamer.
	the egg	het ei
	an egg	een ei
	the parents	de ouders
	grandfather	grootvader
	her parents	haar ouders
	six thousand (6,000)	zesduizend
	two thousand (2,000)	tweeduizend
	ten thousand (10,000)	tienduizend
	three thousand (3,000)	drie duizend
	four thousand (4,000)	vierduizend
	five thousand (5,000)	vijfduizend
	eight thousand (8,000)	achtduizend