Nouns 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Do you have children?	Heb je kinderen?
	Do you have children already?	Heb je al kinderen?
	the car	de auto
	I don’t want a car.	Ik wil geen auto.
	a new car	een nieuwe auto
	I don’t have a car.	Ik heb geen auto.
	Tom has a car.	Tom heeft een auto.
	Whose car is this?	Van wie is deze auto?
	Yanni doesn’t have a car.	Yanni heeft geen auto.
	Yanni needs a car.	Yanni heeft een auto nodig.
	I need a new car.	Ik heb een nieuwe auto nodig.
	She has a car, but I don’t.	Zij heeft een auto, maar ik niet.
	a book	een boek
	the book	het boek
	this book	dit boek
	one hundred and ten (110)	honderdtien
	ten past five	tien over vijf
	That is a book.	Dat is een boek.
	I have a book.	Ik heb een boek.
	the new book	het nieuwe boek