Nouns 196 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the ham	de ham
	the closet	de kast
	the homosexual	de homo
	the bunch	de tros
	the woods	het woud
	a worm	een worm
	fish food	visvoer
	a bunch of grapes	een tros druiven
	I want a dish with ham.	Ik wil een gerecht met ham.
	The bird ate a worm from the garden.	De vogel at een worm uit de tuin.
	Tom spent the night in the woods.	Tom bracht de nacht door in het woud.
	She fastened her helmet before cycling.	Ze gespte haar helm vast voordat ze ging fietsen.
	Bert walks up to a bus stop and sees another traveller standing there.	Bert loopt naar een bushalte en ziet daar een andere reiziger staan.