Nouns 168 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the carrots	de wortels
	the lies	de leugens
	the sisters	de zusters
	the pastor	de pastoor
	the fornication	de ontucht
	the trumpet	de trompet
	the teacher (female)	de lerares
	we test	we toetsen
	the minimum	het minimum
	the clipping	het knipsel
	minimum wage	minimumloon
	I play the trumpet.	Ik speel trompet.
	a good teacher (female teacher)	een goede lerares
	Do you like to eat carrots?	Eet je graag wortels?
	I need three carrots.	Ik heb drie wortels nodig.
	The trumpet is a musical instrument.	De trompet is een muziekinstrument.
	She’s worried about her tests.	Ze maakt zich zorgen over haar toetsen.
	History is the teacher of life.	De geschiedenis is de lerares van het leven.
	She is confident that she will pass the tests.	Ze is er zeker van in de toetsen te zullen slagen.