Nouns 120 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the stone	de steen
	the legs	de benen
	the lion	de leeuw
	the turn	de beurt
	the violin	de viool
	the circle	de kring
	a brick	een steen
	the chalk	het krijt
	a bullet	een kogel
	the sins	de zonden
	cardinal sins	hoofdzonden
	thrift stores	kringwinkels
	in the middle of the circle	midden in de kring
	the legs of the horse	de benen van het paard
	I have pain in both legs.	Ik heb pijn in beide benen.
	a bullet to the heart	een kogel in de hartstreek
	all that time I write in chalk	al die tijd schrijf ik in krijt
	He tripped over a stone.	Hij is over een steen gestruikeld.
	The violin is a string instrument with four strings.	De viool is een snaarinstrument met vier snaren.
	The violin, the piano, and the harp are musical instruments.	De viool, de piano en de harp zijn muziekinstrumenten.