Nouns 113 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the tear (rip or split)	de scheur
	the dollar	de dollar
	the power	de kracht
	the grace	de genade
	the process	het proces
	a tear (rip or split)	een scheur
	a beach	een strand
	the beach	het strand
	the exam	het examen
	the effect	het effect
	the argument	het betoog
	muscle tear	spierscheur
	I even work on Sundays.	Ik werk zelfs op zondag.
	Give me a hundred dollars.	Geef me honderd dollar.
	He spoke with calm and grace.	Hij sprak met rust en genade.
	When are we going to the beach?	Wanneer gaan we naar het strand?
	Her argument was clear and powerful.	Haar betoog was helder en krachtig.
	The lawyer’s argument was strong.	Het betoog van de advocaat was sterk.
	I also need to study for the exam.	Ik moet eveneens studeren voor het examen.
	Tom went to church with his parents every Sunday.	Tom ging iedere zondag met zijn ouders naar de kerk.