Nouns 111 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the cobblestones	de keien
	the stone	de steen
	the beetle	de kever
	the pie	de taart
	the turn	de beurt
	the string	de snaar
	the circle	de kring
	a brick	een steen
	the chalk	het krijt
	the tracks	de sporen
	apple pie	appeltaart
	tram tracks	tramsporen
	thrift stores	kringwinkels
	strawberry tart	aardbeientaart
	string instrument	snaarinstrument
	in the middle of the circle	midden in de kring
	all that time I write in chalk	al die tijd schrijf ik in krijt
	He tripped over a stone.	Hij is over een steen gestruikeld.