Ze reageerde niet meer op mijn berichten.
Dat was mijn afdeling.
Dat was mijn werk.
Dat was niet mijn bedoeling.
Dat was het hoogtepunt van mijn dag.
Dat is mijn hond.
De sleutels liggen op mijn bureau.
Er zit een knoop in mijn schoenveter.
Dit is een foto van mijn school.
Dit is mijn broer.
Dit is mijn man.
Dit is mijn moeder.
Dit is mijn zus.
Dit is mijn vrouw.
Het is niet mijn paraplu.
Tom zei me dat ik mijn tijd aan het verspillen was.
Tom was mijn vader.
Tom was mijn echtgenoot.
Tom was mijn zoon.
Tom is mijn neef.