Mijn naam is Maria.
Mijn moeder probeerde het paar te verzoenen.
Mijn moeder staat in de keuken.
Mijn moeder kwam terug van de winkel.
Mijn fout!
Mijn benen trillen nog.
Mijn huis is aan de andere kant van de rivier.
Mijn huis is oud en lelijk.
Mijn hart ging echt immens tekeer.
Mijn hart trilt van vreugde.
Mijn vriendin en ik zijn verloofd.
Mijn voet is zo dik dat hij niet meer in mijn schoen past.
Mijn vader heeft als hobby het kweken van rozen.
mijn dochter
Vroeger reed mijn vader een Kever.
Mijn koffie is koud.
Mijn kinderen houden erg van het verhaal van Sneeuwwitje.
mijn kinderen
Mijn kind is ziek.
Mijn kind heeft honger.