Altijd was er iets, dat niet geheel in de haak was.
de haak
de heer
de kier
De rivier is te diep.
de zaak
En de kater was heer in huis, en de kip was er zo goed als vrouw, en altijd zeiden zij: «Wij en de wereld!»
Hoe heet je?
Hoe heet u?
Ik heet Jan.
Laat dat maar liggen, en leer je andere kinderen liever zwemmen!
noodzaak
op een kier
Wat een vang!
wenskaart