Understand spoken Dutch

Miscellaneous 7 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	what have?	wat hebben?
	I want to have it	ik wil het hebben
	Is he good?	Is hij goed?
	It’s good.	Het is goed.
	to be good at	goed zijn in
	to be good for	goed zijn voor
	not there	niet daar
	He’s there.	Hij is daar.
	They have no home.	Ze hebben geen huis.
	to that	daaraan
	they are	zij zijn
	they have	zij hebben