Miscellaneous 53 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to play (long form)	te spelen
	to work (long form)	te werken
	the interest	het belang
	I want to work.	Ik wil werken.
	the experience	de ervaring
	Don’t leave them alone.	Laat ze niet alleen.
	Let’s play.	Laten we spelen.
	to go shopping	gaan winkelen
	I can do this alone.	Ik kan dit alleen.
	Yanni has to work.	Yanni moet werken.
	I already ordered.	Ik heb al besteld.
	Do you want to play together?	Wil je samen spelen?
	What did you order?	Wat heb je besteld?
	Have you already ordered?	Heeft u al besteld?
	shopping (long form)	aan het winkelen
	We’re not alone.	We zijn niet alleen.
	It is in your interest.	Het is in jouw belang.
	Go play in your room.	Ga in je kamer spelen.
	She went shopping.	Ze is gaan winkelen.
	Shall we play together?	Zullen we samen spelen?