Tom maakte thee voor Mary.
Tom maakte zich kwaad op de kinderen.
te leggen
de zorgen
Ze wilden me.
vertel me iets
Vertel me je naam.
Vertel Tom waarom.
Maak je geen zorgen.
Vertel me meer over jezelf.
Ik heb me zorgen om je gemaakt.
«Kun je eieren leggen?» vroeg zij.
Vertel niemand dat ik hier ben.
Vertel mij eens iets over jezelf.
De kinderen wilden met hem spelen
Vertel me alsjeblieft wat ik moet doen.
de vonken
de burger
Tot zo meteen.
staatsburger