alleen jij
alleen kinderen
Ik kan dit alleen.
We zijn niet alleen.
Hij is alleen thuis.
Iedereen gaat.
het eens zijn met iemand
u hebt
jij hebt
Graag gedaan.
Wat heeft Tom gedaan?
Wie heeft dat gedaan?
Ik heb dat niet gedaan.
Tom heeft het niet gedaan.
Waarom heeft Yanni dat gedaan?
Eet iets.
eetkamer
Eet je graag kip?