Miscellaneous 16 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to need	nodig hebben
	the little car	de kleine auto
	a small car	een kleine auto
	Who are you?	Wie ben je?
	I thought	ik dacht
	Are you home?	Ben je thuis?
	Who are you with?	Met wie ben je?
	Why did you think that?	Waarom dacht je dat?
	but she didn’t think about that	maar daaraan dacht zij niet
	Everyone needs money.	Iedereen heeft geld nodig.
	with it	ermee
	I knew	ik wist
	sitting room	zitkamer
	I can come with you.	Ik kan met je mee.
	Can I come with you?	Mag ik met je mee?
	He is in the car.	Hij zit in de auto.
	I’m in my car.	Ik zit in mijn auto.
	Let me see.	Laat me eens zien.
	He went with her.	Hij ging met haar mee.
	I can’t come with you.	Ik kan niet met je mee.