Miscellaneous 14 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to see (long form)	te zien
	to make (long form)	te maken
	What day is it?	Welke dag is het?
	It’s what day?	Welke dag is het?
	There is no one.	Er is niemand.
	Can I see the room?	Mag ik de kamer zien?
	She could see into the room.	Zij kon in de kamer zien.
	alive	in leven
	a life	een leven
	the life	het leven
	all day	de hele dag
	the whole country	het hele land
	the whole house	het hele huis
	all over the world	over de hele wereld
	I’m still alive.	Ik ben nog in leven.
	No one knows how long they’ll live.	Niemand weet hoe lang hij zal leven.
	“Do you think that this is the whole world?” the mother said.	“Denk je, dat dit de hele wereld is?” zei de moeder.
	It doesn’t matter.	Het maakt niets uit.
	I said nothing.	Ik zei niets.
	the whole school	de hele school