"let (plural)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Let’s not talk about money.	Laten we het niet over geld hebben.
	Let’s find out where Tom is.	Laten we erachter komen waar Tom is.
	Is she going to show it to me?	Gaat ze het mij laten zien?
	Are you going to show me?	Ga je het mij laten zien?
	Wïll you show it to me?	Wil je het mij laten zien?
	Is someone going to show them to me?	Zal iemand ze mij laten zien?
	Is someone going to show it to me?	Zal iemand het mij laten zien?
	Let’s play.	Laten we spelen.
	Let’s try it.	Laten we het proberen.
	Let’s play baseball.	Laten we honkballen.
	Is he going to show me it?	Gaat hij het mij laten zien?
	She is going to show me her new telephone.	Ze gaat mij haar nieuwe telefoon laten zien.
	Let’s ask.	Laten we het vragen.
	Let’s figure out a better way to do this.	Laten we een betere manier verzinnen om dit te doen.
	Let’s skip class.	Laten we de les overslaan.
	Let’s discuss it now.	Laten we het nu bespreken.
	Let’s live life together!	Laten we het leven samen beleven!
	Let’s not talk about school.	Laten we het niet over school hebben.
	Let’s go grocery shopping.	Laten we boodschappen doen.
	Let’s get serious.	Laten we serieus worden.