Jobs 3 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the teacher	de leerkracht
	You are a teacher.	Je bent leerkracht.
	Is he a teacher?	Is hij een leerkracht?
	I am an English teacher.	Ik ben leerkracht engels.
	Are there any tourists here this evening, by any chance?	Zijn er hier vanavond toevallig toeristen?
	the baker	de bakker
	a baker	een bakker
	at the baker’s	bij de bakker
	the priest	de priester
	the servant	de bediende
	the carpenter	de timmerman
	I’m a baker.	Ik ben een bakker.
	My husband is a baker.	Mijn man is bakker.
	Are you a carpenter?	Ben je timmerman?
	the experts	de deskundigen
	system administrator	systeembeheerder
	the servant and his dog	de bediende en zijn hond
	His father was a carpenter.	Zijn vader was timmerman.
	Tom is the son of a priest.	Tom is de zoon van een priester.
	My grandfather is a carpenter.	Mijn grootvader is timmerman.