Jobs 1 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the police	de politie
	Is Tom working?	Werkt Tom?
	Is he working now?	Werkt hij nu?
	Where does he work?	Waar werkt hij?
	Who works here?	Wie werkt hier?
	John works here.	Jan werkt hier.
	Where does John work?	Waar werkt Jan?
	Take that back.	Dat neem je terug.
	I take a bath every night.	Ik neem elke avond een bad.
	Please have a seat here.	Neem alstublieft hier plaats.
	How many times a week do you take a bath?	Hoe vaak per week neem je een bad?
	Do you know what time I take the train?	Weet jij hoe laat ik de trein neem?
	the doctor	de dokter
	a doctor	een dokter
	I am a doctor.	Ik ben dokter.
	I’m a doctor.	Ik ben een dokter.
	Is your father a doctor?	Is je vader dokter?
	Tom is working in Boston.	Tom werkt in Boston.
	I went to the doctor.	Ik ging naar de dokter.
	I need a doctor.	Ik heb een dokter nodig.