Ik ben blij dat je er niet was.
Ik ga morgen winkelen.
Ik ga naar Australië om op een boerderij te werken.
Ik ga vandaag mijn haar wassen.
Ik ben je dankbaar voor je hulp.
Ik denk dat jij dit niet zelf hebt gekocht.
Ik ben gelukkig.
Ik ben ziek.
Ik ben verliefd op jou.
Ik ben gewond.
Ik ga even naar het toilet.
Ik ben gewoon zeer moe en loom de laatste tijd.
Ik ben op zoek naar een kamer met twee bedden.
Ik zoek een warme, wollen rok.
Ik zoek een oude man.
Ik ben verdwaald.
Ik ben thee aan het zetten.
Ik ben trouwens Maria, en dit is Tom.
Ik ben geen separatist.
Ik ben niet geïnteresseerd.