ik moet
Ik moet bijblijven.
Ik heb met de kassa gewerkt.
Ik heb niks verkeerd gedaan.
Ik heb nog geen ja gezegd.
Ik heb bijna de hele nacht geen oog dichtgedaan!
Ik heb niets verkeerd gedaan.
Ik hoor dat Tom insecten eet.
Ik hoorde hem vaak Engels spreken.
Ik hoop dat hij komt.
Ik hoop dat ik je niet wakker heb gemaakt.
Ik hoop dat ik je zie met Kerstmis.
ik hoop dat het hotel nu beter is
Ik hoop dat Tom niet denkt dat we hem haten.
Ik hoop dat u een spoedig herstel heeft.
Ik omhelsde haar.
Ik heb net slecht nieuws gekregen.
Ik ben louter naar de zee geweest.
ik wist
Ik wist wel dat je zou komen.