huis
het huis
naar huis gaan
landhuis
We zijn op weg naar huis.
een nieuw huis
Mijn huis is oud en lelijk.
een mooi huis
Wanneer kom je terug naar huis?
Tom wilde naar huis komen.
Yanni kocht zijn eigen huis.
Als ik het geld had, zou ik een nieuw huis kopen.
huisvrouw
het mooie huis
Tom zijn huis was gemakkelijk te vinden.
Heeft jouw huis een kelder?
Mijn huis is aan de andere kant van de rivier.
een duur huis
het dure huis
gemeentehuis