House 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	My place or yours?	Bij mij thuis of bij jou?
	Do you like watching TV?	Kijk je graag televisie?
	Yanni came home from work.	Yanni kwam thuis van zijn werk.
	a roof	een dak
	the roof	het dak
	They live in the United Kingdom.	Zij wonen in het Verenigd Koninkrijk.
	We live on Earth.	We wonen op aarde.
	home environment	thuisomgeving
	framework agreement	raamovereenkomst
	Tom never helps in the kitchen.	Tom helpt nooit in de keuken.
	the soap	de zeep
	the floor	de vloer
	a floor	een vloer
	kill (informal, 2nd person singular)	om zeep helpt
	to kill (informal)	om zeep helpen
	to ruin	om zeep helpen
	kitchen floor	keukenvloer
	to kill (informal, long form)	om zeep te helpen
	Soap, please. (informal)	Zeep, alsjeblieft.
	I need some soap.	Ik heb wat zeep nodig.