hij heeft
Hij heeft een buitenlandse wagen.
Hij heeft een gulle lach.
Hij heeft een hond.
Hij heeft een piercing.
Hij heeft een pistool.
Hij heeft een wet overtreden.
Hij heeft grote oren.
Hij heeft lang haar.
Hij heeft met zijn vrouw gebroken.
Hij heeft veel zelfvertrouwen.
Hij heeft zelfmoord gepleegd.
Hij heeft zich bekeerd en woont nu als pater in een abdij.
hij ijsbeerde heen en weer voor de haard
hij is
Hij is alleen thuis.
Hij is altijd bezig.
Hij is altijd op tijd.
Hij is een afstammeling van koningin Victoria!
Hij is een goede schrijver.