Sami heeft geld.
Tom heeft afgelopen zomer leren zwemmen.
Tom heeft al het sinaasappelsap opgedronken.
Tom heeft alle pizza’s betaald.
Tom heeft bekend.
Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.
Tom heeft een auto.
Tom heeft een kwaadaardige tweelingbroer.
Tom heeft een mes in zijn hand.
Tom heeft het niet gedaan.
Tom heeft hulp nodig.
Tom heeft iets nodig.
Tom heeft meer hulp nodig.
Tom heeft meteen geantwoord.
Tom heeft minder kleding dan Mary.
Tom heeft niet gegeten.
Tom heeft niet genoeg gegeten.
Tom heeft niets gegeten.
Tom heeft niets gemeenschappelijk met ons.