"happy" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	happy	blij
	He is happy.	Hij is blij.
	I am happy.	Ik ben blij.
	he’s happy	hij is blij
	You’re happy?	Ben je blij?
	to be happy with	blij zijn met
	Yanni is happy with it.	Yanni er er blij mee.
	I am happy to be here.	Ik ben blij dat ik hier ben.
	Yanni was not happy.	Yanni was niet blij.
	I am happy to be late.	Ik ben blij dat ik te laat ben.
	I’m glad you weren’t there.	Ik ben blij dat je er niet was.
	We’re glad you were able to come.	We zijn blij dat je kon komen.
	I am happy to be in Paris.	Ik ben blij dat ik in Parijs ben.
	I am happy to have lunch at the restaurant.	Ik ben blij dat ik in het restaurant kan lunchen.
	I am happy to be at the cafe.	Ik ben blij dat ik in het café ben.
	they are happy to meet you.	Ze zijn blij je te ontmoeten.
	My father is happy to meet you.	Mijn vader is blij je te ontmoeten.
	My brother is happy to meet you.	Mijn broer is blij je te ontmoeten.
	My friend is happy to meet you	Mijn vriend is blij je te ontmoeten
	I’m happy to meet you, Miss.	Ik ben blij u te ontmoeten, juffrouw.