"given (past participle)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Who did you give the book to?	Aan wie heb je het boek gegeven?
	No one had bought any from her the whole day, nor had anyone given her even a penny.	Niemand had er de hele dag een van haar gekocht, niemand had haar zelfs een aalmoes gegeven.
	No one had bought one from her all day, no one had even given her alms.	Niemand had er den heelen dag een van haar gekocht, niemand had haar zelfs een aalmoes gegeven.
	Your father entrusted this to me before his death.	Je vader heeft dit bij mij in bewaring gegeven voor zijn dood.
	The commander of the unit has given the order to lay down the weapons.	De commandant van de eenheid heeft het bevel gegeven om de wapens neer te leggen.