Skip to main content
Understand spoken Dutch
Search
User account menu
Show — User account menu
Hide — User account menu
Log in
Understand spoken Dutch
Main navigation
Show — Main navigation
Hide — Main navigation
Home
Online Lessons
Dictionary
FAQ
Donate
Blog
Testimonials
Contact
Breadcrumb
Home
Online Lessons
"farm" Practice Lesson
"farm" Practice Dutch lesson
Primary tabs
Summary
Quiz
Content
Secondary tabs
All
Words
Phrases
Learn
Recording
English
Dutch
Status
the farm
de boerderij
a farm
een boerderij
an old farm
een oude boerderij
I’d like to live on a farm.
Ik zou graag op een boerderij willen wonen.
Tom and Mary bought an old farm.
Tom en Mary hebben een oude boerderij gekocht.
Tom wants to sell the farm.
Tom wil de boerderij verkopen.
I want to sell my farm.
Ik wil mijn boerderij verkopen.
I need to sell my farm.
Ik moet mijn boerderij verkopen.
We need to sell our farm.
We moeten onze boerderij verkopen.
Tom doesn’t want to sell his farm.
Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
Yanni has a farm just outside town.
Yanni heeft een boerderij net buiten het dorp.
I’m going to Australia to work on a farm.
Ik ga naar Australië om op een boerderij te werken.
Why did Tom sell his farm?
Waarom heeft Tom zijn boerderij verkocht?
Who did Tom sell his farm to?
Aan wie heeft Tom zijn boerderij verkocht?
He destroyed the farm.
Hij verwoestte de boerderij.