Family 2 Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the grandmother	de grootmoeder
	a grandmother	een grootmoeder
	the sister	de zus
	a sister	een zus
	my sister	mijn zus
	What is your sister called?	Hoe heet je zus?
	This is my sister.	Dit is mijn zus.
	There is my sister.	Daar is mijn zus.
	My sister is in Lyon.	Mijn zus is in Lyon.
	Do you have news from your sister?	Heb je nieuws van je zus?
	Our sister will be with us soon.	Straks is onze zus bij ons.
	Her grandmother had never before been so beautiful, so big.	Haar grootmoeder was vroeger nooit zo mooi, zo groot geweest.
	I saw your sister the day before yesterday.	Ik zag jouw zus eergisteren.
	the marriage	het huwelijk
	a worn-out marriage	een versleten huwelijk
	the husband	de man
	house husband	huisman
	Where’s your husband?	Waar is je man?
	This is my husband.	Dit is mijn man.
	the twin	de tweeling