"everybody; everyone" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Everybody will be going.	Iedereen gaat.
	Anybody could do this.	Iedereen zou dit kunnen.
	Everybody stayed.	Iedereen bleef.
	I wish everyone knew this.	Ik wou dat iedereen dit wist.
	Just like everyone in the Netherlands.	Net als iedereen in Nederland.
	Not everyone likes snow.	Niet iedereen houdt van sneeuw.
	Everyone’s tired.	Iedereen is moe.
	Not everyone who lives here is rich.	Niet iedereen die hier woont, is rijk.
	Everyone wants to pay as little as possible.	Iedereen wil zo weinig mogelijk betalen.
	Almost everyone was late.	Vrijwel iedereen was te laat.
	Why’s everyone whispering?	Waarom is iedereen aan het fluisteren?
	We must tell everybody what happened.	We moeten iedereen vertellen wat er is gebeurd.
	Does everybody understand?	Begrijpt iedereen het?
	Everyone saw that I was embarrassed.	Iedereen zag dat ik voor schut stond.
	Be polite to everyone.	Wees tegen iedereen beleefd.
	Did everyone sleep well?	Heeft iedereen goed geslapen?
	Why is everyone so excited?	Waarom is iedereen zo opgewonden?
	His witty remark made everyone laugh.	Zijn kwinkslag deed iedereen lachen.
	Everybody lies.	Iedereen liegt.
	Yanni talked to everybody.	Yanni praatte met iedereen.