"come (1st person singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I am from the Netherlands.	Ik kom uit Nederland.
	I am from the United States.	Ik kom uit de Verenigde Staten.
	Don't come to the meeting!	Kom niet naar de bijeenkomst.
	Will you be at the meeting this afternoon?	Kom je naar de bijeenkomst vanmiddag?
	How do I get to the centre?	Hoe kom ik bij het centrum?
	Please come downstairs.	Kom naar beneden, alsjeblieft.
	If I take a taxi, I will arrive at nine o’clock.	Als ik een taxi neem, kom ik om negen uur aan.
	I’ll be coming back tonight.	Ik kom vanavond terug.
	Why don’t you come earlier?	Waarom kom je niet eerder?
	How do I get to the airport?	Hoe kom ik bij de luchthaven?
	Why don’t you come and study?	Waarom kom je niet studeren?
	Where are you from?	Waar kom je vandaan?
	I’m from Spain.	Ik kom uit Spanje.
	show yourself	kom te voorschijn
	Come here, my darling.	Kom hier, mijn liefje.
	I’m from England.	Ik kom uit Engeland.
	How do I get to the British consulate?	Hoe kom ik bij het Brits consulaat?
	How do I get to the youth hostel?	Hoe kom ik bij de jeugdherberg?
	Come on, let’s not distract Tom from his work.	Kom op, laten we Tom niet afleiden van zijn werk.
	If I take a taxi, I will arrive at noon.	Als ik een taxi neem, kom ik rond het middaguur aan.